Geschreven door 18:35 Opinie

Kerk als klooster en klooster als kerk: Over de toekomst van een oude traditie

In het Vlaamse opinieblad Tertio analyseerde de Tsjechische theoloog Tomás Halík
enkele jaren geleden in een boeiend artikel de status van het westerse christendom.
Tallozen hebben het instituut ‘kerk’ de rug toegekeerd, maar dat betekent volgens
hem niet dat zij atheïst zijn geworden.

Door: Hans Kronenburg | Afbeelding: Pixabay

Integendeel, religie is ‘in’, velen zoeken naar zin. De kerken moeten daarop inspelen. Christenen moeten niet langer terugverlangen naar ‘volle kerken’, maar nadenken over de vraag welke dienst zij kunnen bewijzen aan randbewoners en zoekers, want zij zijn het ‘Galilea der heidenen’, waar de opgestane Christus verrassend wil verschijnen. Vervolgens beschrijft Halík drie ecclesiologische concepten die de kerk van de toekomst kunnen inspireren:
– Kerk als het volk Gods onderweg
– Kerk als school van wijsheid
– Kerk als veldhospitaal

Een jaar later voegt hij in zijn boek De namiddag van het christendom aan deze drie in
Tertio genoemde metaforen nog een vierde toe: Kerk als spiritueel centrum, als plaats
van aanbidding en contemplatie. Als opstapje naar het onderwerp van dit artikel –
Kerk als klooster – vat ik kort samen wat hij daarmee bedoelt.

Kerk als spiritueel centrum
Veel christenen maken zich zorgen over het parochiale netwerk dat in de middeleeuwen is ontstaan in een totaal andere sociaal-culturele en pastorale context en in het kader van een ander theologisch zelfverstaan van de Kerk. Dat netwerk valt in veel westerse landen steeds verder uiteen – en het is niet realistisch te verwachten dat het kan worden hersteld in de vorm die het in de premoderne samenleving had.
De leiding van de Kerk zou daarom volgens Halík moeten nadenken over een alternatieve vorm van pastoraat en kerk-zijn in een veranderde wereld. Daarbij zou zij er goed aan doen zich te laten inspireren door de spirituele en culturele missie van de
benedictijnenkloosters uit de vroege middeleeuwen. Want dat is wat de Kerk van de toekomst nodig heeft: spirituele oases, plaatsen van aanbidding en contemplatie,
maar ook voor ontmoeting en gesprek waar geloofservaringen kunnen worden gedeeld; knooppunten waaruit mensen moed en inspiratie kunnen putten voor de weg
die voor hen ligt:

Ik ben ervan overtuigd dat niet de territoriale parochies, maar vooral de centra
van spiritualiteit en geestelijke begeleiding de belangrijkste brandpunten van
het christendom zullen zijn in de namiddag van zijn bestaan.


Twee inspiratiebronnen
Daarmee zijn we aangeland bij het thema ‘Kerk als klooster’. Daar wil ik in het vervolg
wat dieper op ingaan, mede gevoed door mijn eigen weg door de kerk en mijn daardoor gevormde spiritualiteit. In dit verband wil ik twee namen noemen van theologen die mij mijn leven lang hebben vergezeld:

1. Bonhoeffer (1905-1945)
We schrijven 1935, twee jaar nadat Hitler aan de macht gekomen was. Bonhoeffer
was door de leiding van de belijdende Kerk gevraagd rector te worden van het theologisch seminarie Finkenwalde. Hij krijgt nu de kans om zijn geloof in de communio sanctorum – het onderwerp van zijn proefschrift – gestalte te geven in de manier waarop de theologiestudenten met elkaar samenleven. Finkenwalde wordt dan een soort protestants klooster. Hoe het er toeging, kunnen we lezen in zijn boekje Gemeinsames Leben (1937): er waren dagelijks gebedsdiensten (morgen- en avondgebed); men at samen; er was een gemeenschappelijke kas; men biechtte bij elkaar, er werd avondmaal gevierd, men zong met elkaar en bad voor elkaar. Kortom, Finkenwalde was een soort protestants klooster. In diezelfde tijd schrijft hij een brief aan zijn broer Karl-Friedrich waarin de volgende opmerkelijke passage voorkomt:

De restauratie van de kerk komt beslist uit een soort van nieuw monnikendom,
dat met het oude alleen de compromisloosheid van een leven volgens de Bergrede in navolging van Christus gemeen heeft. Ik geloof dat het nu de tijd is de
mensen hiervoor bij elkaar te brengen.

Het staat er volgens Bonhoeffer niet best voor met de kerk, zij is toe aan restauratie, herstel. Het is de vraag wat hij bedoelt met het woord ‘restauratie’. Daarbij denk
ik aan de roeping van Franciscus van Assisi, die zijn vernieuwingsbeweging begon
met het letterlijk herstellen van bouwvallige kerkjes: ‘Herstel mijn kerk, Franciscus!’.
‘Restauratie’ gaat dan zoiets betekenen als ‘vernieuwing’. Bonhoeffer is er diep van
overtuigd dat deze vernieuwing dringend nodig is, dat het ‘nu de tijd is’. Dat roept
associaties op met het bijbelse begrip kairos: de beslissende tijd. De zaak is urgent!
In dat verband valt dan ineens de term ‘nieuw monnikendom’. Daarbij denken we bijna een eeuw later al gauw aan wat tegenwoordig heet: ‘nieuwe monastiek’. Deze
term is in 1998 geïntroduceerd door Jonathan Wilson-Hartgrove in zijn boek Living
Faithfully in a Fragmented World
(1998), dat onder andere gebaseerd is op de ideeën
van Bonhoeffer. Onder de paraplu van new monasticism is een beweging ontstaan van
gemeenschappen die waarden als biddend leven, gastvrijheid en betrokkenheid op
de armen praktiseren.
Ook in onze contreien is die beweging op gang gekomen. ‘Het nieuwe monnikendom is aantrekkelijk door zijn durf, engagement en contemplatieve inslag, maar het zoekt duidelijk nog naar consolidatie’.

2. C.J. Dippel (1902 – 1971)
Dippel was scheikundige, cultuurcriticus en theoloog (leerling van Barth, Miskotte en
Bonhoeffer) en ouderling van de hervormde gemeente Eindhoven. In die hoedanigheid schreef hij voor die gemeente het later landelijk bekend geworden ‘rapport-Dippel’ (1965). Daarin beschrijft hij messcherp het failliet van de christelijke gemeente, maar wijst hij ook een bevrijdende weg naar de toekomst. Dippel leed onder de vereenzaming en ver-individualisering in kerk en cultuur. Hij hunkerde naar de kerk
als gemeenschap van geloven, denken en werken. De kerk gaat te gronde aan vrijblijvendheid en individualisme, daarom is de eerste voorwaarde voor haar herstel:
worden wat ze is: communio sanctorum. De kerk is geroepen tot een werkelijk vrolijk
en vrij samen leven, samen zorgen en samen lijden, om in voorlopige, exemplarische vorm zichtbaar te maken wat God met mensen voorheeft. Dippel denkt daarbij
aan een leven in de wereld als communiteiten en ‘orden’ die zich binden aan meer of
minder regels, voor elkaar instaan en een taak op zich nemen om daardoor – naast
hun werk – midden in de wereld te staan. De huidige wijkgemeente dient te bestaan
uit een netwerk van met elkaar verbonden communiteiten, waarbij geen groep in
zichzelf gesloten zal mogen zijn, maar steeds gericht op openheid voor anderen. In
de huidige geografisch georganiseerde vorm van kerkzijn lukt dat allemaal niet of
nauwelijks. Daarom stelt hij: ‘De kerk als instituut moet sterven om als communiteit op te staan’ – een zin die in mijn ziel gebrand staat … Meer dan een halve eeuw geleden
neergeschreven, maar meer dan ooit actueel!

Kerk als klooster
Van hieruit is het slechts een kleine stap naar het thema ‘Kerk als klooster’. Momenteel een hot item onder protestanten, ook in de PKN. Ik citeer Egbert van der Stouw, verbindend ‘specialist’ voor monastieke vormen van kerk-zijn in de PKN:

Terwijl steeds meer kerken afgestoten worden en steeds meer kloosters hun
deuren moeten sluiten omdat de daar levende gemeenschappen van kloosterlingen te oud en te klein zijn geworden, bloeien er tegelijkertijd op veel plekken
in Nederland initiatieven op die verwant zijn aan of geïnspireerd zijn door de
kloostertraditie. Het gaat dan niet alleen om spirituele praktijken zoals retraites
en pelgrimages, stiltevieringen en getijdengebeden, christelijke meditatie en
lectio divina, maar ook om vormen van gemeenschapsleven zoals christelijke
leefgemeenschappen en stadskloosters. (…) Er is kennelijk een toenemend verlangen naar verstilling en verinnerlijking, naar contemplatie en zorg voor de ziel.
(…) In dat licht is het niet vreemd dat ‘het monastieke’ aantrekkingskracht heeft.
De Protestantse Kerk in Nederland onderkent de betekenis hiervan en schenkt
in de visienota ‘Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg’ aandacht aan deze
ontwikkelingen, als zijnde belangrijk voor de toekomst van de kerk. Met name
is er aandacht en waardering voor christelijke leefgemeenschappen als nieuwe
gestalten van kerk-zijn en voor het vaak oecumenische karakter daarvan.


Drie namen, drie aspecten van de kerk als klooster:
Doordenkend over de vraag, hoe je in een protestantse kerk aan het concept ‘Kerk
als klooster’ vorm en inhoud zou kunnen geven, kwamen drie namen bij mij boven,
die ieder een aspect van dit thema representeren. Drie theologen die ons zouden
kunnen helpen om er concreet invulling aan te geven:

1. Hans Dombois over de kerk als orde
Hans Dombois (1907 – 1997) was een luthers kerkjurist met grote oecumenische interesse. Hij was behalve een eminent vakgeleerde ook lid van de Michaelsbruderschaft, een oecumenische gemeenschap, die zich de verdieping van het geestelijk leven en de inzet voor de vernieuwing van de kerk ten doel stelt. Ze kent een tiental lokale conventen, waarin de gebedstijden, de viering van de eucharistie, bijbelstudie en onderlinge ontmoeting centraal staan. Dombois onderscheidt vier basisgestalten van kerk-zijn: de lokale kerk (de parochie), de universele kerk (de una sancta), de particuliere kerk (de kerk als kerkgenootschap) en – en daar gaat het me om – de kerk als orde: de kerk als correctie en aanvulling op de genoemde drie kerkvormen. De orde is herkenbaar aan de sinds eeuwen bestaande grote orden binnen de Rooms-Katholieke Kerk (benedictijnen, dominicanen, trappisten, enzovoorts.). Daarin vinden gelovige vrouwen en mannen elkaar, in een als noodzakelijk ervaren kritiek op en aanvulling van de gevestigde kerk, zonder dat men een alternatieve kerk wil zijn. Protestanten moesten meestal niet veel van deze vorm van kerk-zijn hebben. Zij zagen er een vorm van werkheiligheid in: via ascese proberen mensen het eigen zielenheil te verwerven. In de rooms-katholieke traditie zijn kerk en orde er over het algemeen goed in geslaagd de betrokkenheid op elkaar vol te houden. Er waren wel spanningen, maar ook kwamen uit de orden geestelijken voort die hun spirituele charismata inzetten voor de gevestigde kerk. De jezuïet paus Franciscus is er een inspirerend voorbeeld van. Een van de weinige Nederlandse protestantse theologen die zich positief over de ‘orde’ heeft uitgelaten is O. Noordmans, in zijn artikel ‘Kerk en orde’ uit 1937 (toen in de Nederlands Hervormde Kerk de reorganisatiestrijd woedde). Daarin noemt hij o.a. de Broedergemeente (hernhutters) een protestantse orde. ‘De Broedergemeente is naar haar wezen een Orde en geen Kerk’. Hij betreurt het dat de protestantse kerk niet meer ‘katholieke ruimte’ heeft geboden aan de Orde: ‘Verstaat zij het nog deze in zich op te nemen en dienstbaar te doen zijn aan de totaliteit van haar bestemming in hemel en op aarde?’(…) ’Is de tijd misschien gekomen dat zij de Orde weer binnen haar muren moet toelaten? Of is de figuur van de protestantse kerk daarvoor te eng?’

Recent uitte ook Johan ter Beek, als theoloog in de PKN betrokken bij vernieuwende
vormen van kerk-zijn, zich in positieve zin over de Orde: ‘In de Protestantse kerk
wordt nog sterk vanuit de kerk als instituut gedacht, terwijl veel zoekende jongeren
zich niet gauw aan zo’n instituut zullen binden. Daarom zie ik veel in een geloofsstructuur met het karakter van een orde: mensen die zich verenigen rond een bepaalde manier van leven’.
Het is dan ook een goede zaak dat de PKN de ‘orde’ begint te erkennen als legitieme
gestalte van de kerk – naast, niet tegenover de geografische gestalte van de kerk. De
verschillende gestalten van de kerk vullen elkaar aan. Elke kerkvorm heeft zijn tekortkomingen, eenzijdigheden en zwakke punten, ook de kerk als klooster, maar ten opzichte van elkaar zijn ze complementair. De kerk en het klooster zijn geen concurrenten van elkaar, ze hebben elkaar nodig. En juist nu veel volkskerkelijke structuren wegvallen en het geografische kerkmodel niet meer ‘werkt’, zou het wel eens kunnen zijn dat het klassieke kloostermodel nieuwe mogelijkheden biedt – en dan niet als ‘pioniersplek’, maar als volwaardige gestalte van de kerk. ‘We zien geleidelijk aan een model ontstaan waarin spirituele centra belangrijke plekken voor liturgie vormen – en dat hoeft niet per se de plaatselijke gemeente/parochie te zijn. Ecclesiologisch is dat een uitdaging, want het vergt een nieuw besef van verbondenheid aan een liturgische plek: het klooster’, aldus Thomas Quartier. Dit is overigens historisch gezien niet nieuw, want de Kelten bijvoorbeeld dachten over de kerk in termen van (weinig gestructureerde) kloostergemeenten. Ze kenden geen geografische parochies: kloosters waren kernen van eucharistische gemeenschap ten dienste van de regio. Ze zagen bisschoppen en priesters veel meer als rondtrekkende missionarissen dan als gevestigde pastores met geestelijke en bestuurlijke functies binnen een geografisch gebied. Dat zou in onze tijd wel eens opnieuw actueel kunnen worden. Daarmee ben ik bij de tweede naam gekomen die mij op het spoor heeft gezet van ons onderwerp:

2. Jeroen Jeroense en zijn brochure De kerk als klooster
Dat boekje werkte voor mij als een soort katalysator van allerlei gedachten en visies
waar ik al jarenlang mee rondliep. Het is geen wetenschappelijke studie, maar een
goedgeschreven, inspirerend en praktisch ‘pamflet voor doordenking, inspiratie, gesprek, besluitvorming en uitvoering’. In het woord vooraf zegt Jeroense:

Het klooster is in zijn verschijning een uitstekend format om de gestalte van de kerk in de moderne maatschappij vorm te geven. Als gemeenschapsmodel, waarin spiritueel wordt geleefd, gevierd en gewerkt biedt het al eeuwenlang aan mensen onderdak. Waarom dit model niet eens toegepast op het kerkmodel in de huidige tijd? (…) Wanneer je een plattegrond van een klooster ziet, dan ontdek je naast de kapel ook de eetzaal, de bibliotheek, slaapvertrekken, de tuin en het gastenverblijf. Op deze manier kan voldaan worden aan het ideaal van de eerste gemeente. Namelijk een gemeenschap vormen van mensen die samenleven. In de loop van de eeuwen heeft de plaatselijke kerk echter alleen nog de kapel overgehouden, een schamel overblijfsel van een oeroude droom. In dit boekje wil ik een lans breken voor het kloostermodel als structuur voor de kerk in het huidige tijdsgewricht. Het wil een denkmodel zijn, dat discussie en gesprek uitlokt, een model dat inspireert tot bouwen aan de kerk
der eeuwen.


Hoe interessant deze visie op de kerk ook is, ik mis bij Jeroense een theologische onderbouwing van zijn verhaal. Verder is het in die zin een typisch protestants boekje
dat wat volgens katholieke beleving het hart van de ecclesiologie is – de eucharistie
– niet één keer genoemd wordt. Als derde naam noem ik de oudkatholieke theoloog
Mattijs Ploeger en zijn proefschrift uit 2008: Celebrating Church: Ecumenical Contributions to a Liturgical Ecclesiology.

3 Mattijs Ploeger: de eucharistie ‘maakt’ (creëert) de kerk
De grondvraag van iedere ecclesiologie is: wat maakt een kerk tot kerk? Ploeger zegt:
het is de eucharistie die de kerk tot kerk maakt. Anders gezegd: de eucharistische gestalte van het lichaam van Christus (het avondmaal c.q. de eucharistie) creëert de
ecclesiologische gestalte van het lichaam van Christus: de kerk. Dat geldt voor iedere
vorm van kerk-zijn, dus ook voor de kloosterlijke.
Uit de vele nieuwtestamentische beelden voor de kerk (volk van God, tempel van de
Geest, bouwwerk, kudde, enzovoorts.) kiest Ploeger de metafoor van het Lichaam van
Christus
als vertrekpunt voor zijn denken over de kerk. Een sleuteltekst daarvoor is
1 Korintiërs 10:16 en 17 (HSV, cursivering auteur):

Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van
Christus? Omdat het brood één is, zijn wij die velen zijn één lichaam, want wij
allen hebben deel aan het ene brood.


Hier zegt de apostel Paulus dat de gelovigen door samen deel te hebben aan het lichaam van Christus (= de eucharistie) het lichaam van Christus (= de kerk) wórden: kerk en eucharistie, eucharistie en kerk bepalen elkaar wederzijds: ‘ontvangt wat ge zijt en wordt wat ge ontvangt’ (Augustinus). Deze visie op de kerk, ook wel ‘eucharistische ecclesiologie’ genoemd, vindt momenteel veel aanhang onder orthodoxen, oudkatholieken en anglicanen, maar ook onder ‘katholieke protestanten’.
Om misverstand te voorkomen stelt Ploeger dat wij deze eucharistische ecclesiologie
net zo goed, of misschien beter: ‘liturgische ecclesiologie’ kunnen noemen. Het gaat
immers niet alleen om het ritueel van de eucharistie (het avondmaal) in strikte zin,
het gaat om héél de liturgische viering: woord en sacrament, lofzang en gebed. In de liturgie ontstaat de kerk, daar komen alle aspecten van het kerkzijn samen, daar wordt
de grondvorm van het kerkzijn zichtbaar. Anders gezegd: de kerk is wat ze viert. In
het protestantisme wordt het kerkbegrip vaak vergeestelijkt of – nog erger -verburgerlijkt. Communie wordt meer beleefd in de groep (of tijdens het koffiedrinken) dan aan het avondmaal – terwijl Paulus kerk en eucharistie dicht bij elkaar houdt. Voor
hem begint kerkzijn bij de eucharistie: daar worden we het lichaam van Christus, dat
principieel één is en ondeelbaar, want verbonden in Christus. Daarom is het hart van
de kerk de eucharistische gemeenschap. Dat geldt ook voor het klooster.
De eucharistie, de lofzang en het gebed, de liturgie maakt (ook) een kloostergemeenschap tot kerk. Dat klinkt nogal ‘rooms’, maar ik zou het liever ‘katholiek’ willen noemen, want in feite bekennen wij ons al tot deze vorm van kerkzijn, als wij met het credo (en de kerkvaders!) belijden te geloven in de communio sanctorum: de sancti (gelovigen) worden een communio door samen deel te hebben aan de sancta, de heilige dingen, met name de eucharistie.
Ik moet hierbij aantekenen dat wij deze eucharistische visie op de kerk te danken hebben aan de herontdekking van de kerkvaders door een aantal orthodoxe theologen uit de twintigste eeuw (Afanasiey, Florovsky en vooral Zizioulas). Via hen is deze visie
op de kerk naar het Westen gekomen en heeft daar doorgewerkt in de Romana (De
Lubac), de Anglicana (Rowan Williams) en (ten dele) de Wereldraad van Kerken (Faith
and Order). Nu is mijn stelling dat het kloostermodel vraagt om een eucharistisch
kerkmodel. Niet zozeer het getijdengebed vormt, zoals vaak gedacht en geschreven
wordt, het hart van het klooster, maar de eucharistie. Het getijdengebed wordt gebeden rond de Tafel. De getijden vormen als het ware een weefsel rond de dagelijkse viering van de eucharistie. Als de Tafel wegvalt, hangt het weefsel in de lucht.
Maar is deze eucharistische visie op eucharistie, kerk en klooster niet veel te binnenkerkelijk? Roept dit model niet het beeld op van een verzameling wereldvreemde lieden die binnen de veilige muren van het klooster een vroom ritueel uitvoeren? Nee, zeker niet, want de uitstraling van de eucharistie is zo wijd als de wereld. ‘Het klooster is het middelpunt van de wereld’. Daarom kan Ploeger zijn dissertatie afsluiten met de volgende alinea:

Het is van belang te signaleren dat een liturgische ecclesiologie niet duidt op een
rituele reductie van het kerkzijn of op een uitsluitend binnenkerkelijke oriëntatie. Juist het ‘centrum’ van een liturgische ecclesiologie – de eucharistie – wijst
centrifugaal van zich af. ‘De kern ziet wijd’ (Miskotte). De eucharistische liturgie
nodigt uit tot een steeds wijder delen van Gods goede gaven, hetgeen zowel een
missionaire als een diaconale kant heeft. De liturgie nodigt uit tot een voortzetting van de liturgie in een ‘eucharistische ethiek’ en een ‘doxologische levensattitude’.


Dat wordt prachtig verwoord in gezang 27 in het Liedboek voor de kerken (1973), De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan, van Willem Barnard. Barnard zelf schrijft daarover: ‘De gedachte dat de hele wereld gerangschikt wordt rondom de “heilige berg” en dat er dan als op een “tafelberg” een overvloed van eten en drinken klaar zal staan, vindt eigenlijk haar spiegelbeeld in de viering van het Avondmaal. In zekere zin “is” die “Tafel” een “heilige berg” en degenen die er om heen staan vertegenwoordigen “de volkeren”, de tallozen, de aardbewoners’. Toegepast op het thema ‘Kerk als klooster’ kun je zeggen dat er sprake is van een dubbele beweging: een centrifugale en een centripetale. In de beleving van velen overheerst de centripetale beweging: mensen voelen zich aangetrokken door wat er in het klooster gebeurt en willen er meer van weten of/en erin participeren. Maar vergeet niet de centrifugale beweging, van binnen naar buiten – en dan hebben we het over de missionaire betekenis van het klooster, het heil dat gevierd wordt moet naar buiten. Hier kunnen we denken aan Willibrord, die vanuit zijn (benedictijner) klooster in Ierland naar onze streken kwam. Nederland is vanuit de kloosters gekerstend! En die centrifugale beweging leidt weer tot een centripetale beweging, mensen willen participeren in wat er ‘binnen’ gebeurt.
Maar die participatie kan op verschillende manieren gestalte krijgen.

Gradaties van betrokkenheid
Daarmee kom ik bij een ander aspect van het thema ‘Kerk als klooster’, namelijk de
gelaagdheid in participatie, oftewel de verschillende manieren waarop mensen berokken zijn bij wat er in het klooster gebeurt. Er zijn – net als in de geografische parochie – gradaties van betrokkenheid. Het voorbeeld daarvan is natuurlijk de manier
waarop de evangeliën daarover spreken: rondom Jezus staan drie kringen: de drie intimi (Petrus, Jakobus en Johannes), de ‘twaalf’ (leerlingen/apostelen) en de zeventig
(representanten van de gojim). De kerk heeft dan ook altijd met dergelijke gradaties
gewerkt: belijdende leden, doopleden, geboorteleden. Ook de kerk als klooster kent
gradaties van betrokkenheid: er is een vaste kern (de intimi), er zijn de kloosterlingen (‘de twaalf’) en er is de grote groep van ‘de zeventig, ‘vrienden’, belangstellenden,
toevallige bezoekers. De intimi vormen de kern van de gemeenschap (vergelijkbaar
met de abt, de prior en de cellarius), de twaalf zijn de vaste bewoners die ieder hun
eigen taak en inbreng hebben (vergelijkbaar met het kapittel) binnen en buiten het
klooster; de zeventig zijn de ‘randbewoners’. Hoe verschillend ook, allen staan op de
een of andere manier in relatie tot Christus. Dit is theologisch, missionair en pastoraal belangrijk, omdat het ontkrampend werkt, ruimte biedt aan verschillende vormen van betrokkenheid.

Kloosters in context
In het nu volgende bespreek ik kort drie actuele voorbeelden van ‘kloosterkerken’,
‘kerkkloosters’ of ‘spirituele centra’ (Halík), die ieder vanuit een eigen spiritualiteit
in verschillende contexten proberen kerk te zijn:

1. Spe Gaudentes – Oudezijds 100
Deze communiteit telt ongeveer vijfenzeventig mensen waarvan een derde kinderen
van uiteenlopende leeftijden. De leden wonen in ongeveer tien panden tussen de
Oudezijds Voor- en Achterburgwal in Amsterdam. Daarbij komen nog vele vrijwilligers die elders in Amsterdam of in andere delen van het land wonen. De gemeenschap
wordt geleid door de leden van de communiteit Spe Gaudentes, die zich in principe
voor het leven aan de communiteit verbinden, een gelofte afleggen en een eigen regel
kennen. Er is geen formele binding met enig kerkgenootschap en ook geen financiël
afhankelijkheid; wel is het zo dat twee communiteitsleden kerkelijk ambtsdrager
zijn vanuit hun eigen kerken (PKN en Anglicana) met een bijzondere opdracht voor
Oudezijds 100. Karakteristiek voor Oudezijds 100 is de krachtige ecclesiologische
visie, die teruggaat op de stichters van Oudezijds 100, het predikantenechtpaar Rolf
en Georgine Boiten-Du Rieu (frère Rolf en soeur Georgine), waarin de ecclesiologische wezenskenmerken diaconia, leitourgia, martyria en communio zich alle vier op een eigen wijze manifesteren. Rosaliene Israël, als predikant vanuit de PKN verbonden
aan de communiteit, schrijft:

Spe Gaudentes rekent het tot het hart van haar spiritualiteit, dat zij zich als
communiteit in de viering van de eucharistie wil laten voeden door Woord en
Sacrament. De eucharistie wordt gezien als “feest van de eenheid”. De communiteit wil geen nieuwe traditie van christelijk geloven in het leven roepen, maar
probeert verschillende kerkelijke tradities in haar spiritualiteit te integreren.
Dat komt met name tot uitdrukking in de wekelijkse viering van de eucharistie,
waarin priesters en predikanten uit verschillende kerken (de rooms-katholieke,
anglicaanse en protestantse kerk) als gastliturg voorgaan. Daarmee geeft de
communiteit aan dat zij in de breedte van de oecumene wil staan en geven de
kerken aan dat zij de communiteit als communiteit welkom heten in hun kerkgemeenschap.


De gemeenschap verzorgt een ochtend- en avondgebed op elke weekdag (inclusief
zaterdag); er is een inloop voor daklozen; er is een project voor intensief begeleid
wonen; er is een medische hulppost voor onverzekerden, die grotendeels zelfstandig
functioneert. Voor de nauw betrokkenen en communiteitsleden is er wekelijks geestelijke vorming, en af en toe zijn er culturele avonden.

2. Nijkleaster – Westerhûs
Sinds Pinksteren 2023 herbergt Friesland een protestants klooster: Nijkleaster21.
Het staat op het erf van een monumentale boerderij, op de locatie Westerhûs – midden in de weilanden tussen Jorwert, Hilaard, Jellum-Bears en Weidum in, vlak bij de plek waar in de middeleeuwen een klooster stond. Nijkleaster is een nieuw klooster
(nij kleaster), geworteld in de oude kloostertraditie. De doelstelling is om een plek te
creëren waar mensen zich in alle rust kunnen terugtrekken om zich te bezinnen e
om op adem te komen. Klooster Westerhûs is een plek van stilte en bezinning, van
verwondering en verbinding, van ora et labora (bidden en werken). Nijkleaster wil een
klooster in context zijn: een klooster in Fryslân, geworteld in de Friese cultuur. Was
in de middeleeuwen het Latijn de officiële kerkelijke taal en sinds de reformatie het
Hollands, nu is het voor de Friezen de tijd om hun Friese taal, cultuur en geschiedenis
te koesteren. Interessant is in dit verband dat Nijkleaster zich verbonden weet met
de spiritualiteit van de Schotse kloostergemeenschap Iona. Het is van belang op te
merken dat Nijkleaster niet in het luchtledige functioneert. Het klooster wil dienstbaar zijn aan de kleine en kwetsbare kerkelijke gemeenten in de regio. Nu ook op het
Friese platteland het territoriale parochiemodel op instorten staat, wil Nijkleaster
daar een alternatief voor bieden. Of misschien beter gezegd: een aanvulling. De predikanten die aan het klooster verbonden zijn, worden (ten dele) door de omringende gemeenten betaald en zijn ook in dienst van die gemeenten. En omgekeerd zijn tal van gemeenteleden actief betrokken bij activiteiten van het klooster. Er is dus sprake van een wisselwerking. Dat blijkt ook uit het feit dat de kerkenraad van de gemeente Westerwerf en het bestuur van Nijkleaster één bestuur vormen: de Kloosterraad (‘Kleasterried’). Resultaat: de gemeente groeit en het klooster bloeit!

3. Het stadsklooster Leeuwarden
Er zijn plannen in de maak voor de stichting van een stadsklooster in de Grote of Jacobijner kerk te Leeuwarden – tot 1580 de kerk van het belangrijkste dominicaanse klooster in Noord-Nederland. Het stadsklooster in Leeuwarden wil een plek zijn ‘waar een nieuwe vorm van christendom geoefend kan worden. Een centrum dat bewoond wordt door een kleine, maar gemotiveerde kern jongeren (met name studenten)’. Een gemeenschap die de kerk werkelijk teruggeeft aan de stad als een gastvrije plaats van bezinning’. Vertraging (H. Rosa) is een kernwaarde. De getijden geven het ritme van de dag aan en ‘dwingen’ bewoners en bezoekers om een aantal keren per dag stil te staan. De patroon van de kerk, Dominicus, levert belangrijke bouwstenen voor de identiteit van het klooster: in het spoor van de dominicaanse traditie is de focus gericht op de stad en op de wetenschap, zoals beoefend aan de hogeschool en de universiteit. Het stadsklooster Leeuwarden wil een (open) plek zijn van bezinning, debat en studie. Tegelijk hoopt het stadsklooster ook iets bij te dragen aan de toekomst van de (vergrijsde) wijkgemeente Grote Kerk en de oecumene in Leeuwarden. Dat kan op drie manieren:

1. Door revitalisering: door de aanwezigheid van het stadsklooster komen er nieuwe, veelal jonge mensen, in en rond de Grote Kerk wonen. Van hen wordt verwacht dat zij zich op een positieve manier verhouden tot de kerkgemeenschap en er liefst onderdeel van gaan uitmaken.
2. Door symbiose. Idealiter werkt het ook de andere kant op: in het stadsklooster is van alles te doen en te beleven, en de intentie is dat de leden van de wijkgemeente daar volop aan meedoen.
3. Door vreedzaam samen te leven. De ‘normale’ activiteiten van de wijkgemeente gaan gewoon door: de kerk is op zondag beschikbaar voor vieringen en door de weeks voor andere activiteiten, zoals ouderenmiddagen, vergaderingen en repetities van de cantorij. Het gaat erom dat de oude en de nieuwe vormen van kerk-zijn in vrede samenleven.

Voorlopige balans
Oudezijds 100 komt het dichtst bij een eucharistische ecclesiologie: de communiteit is stevig verankerd in de wekelijkse viering van de eucharistie, de organisatorische inbedding in de lokale gemeente en de oecumene is hecht, het getijdengebed is driemaal per dag, de diakonale poot is sterk. Nijkleaster heeft geen eucharistische ecclesiologie: er wordt ‘s zondags (meestal) gepreekt en het avondmaal wordt – typisch protestants – eenmaal per maand gevierd; de organisatorische inbedding in de (regionale) lokale gemeente is sterk; het getijdegebed (driemaal per dag) en de spiritualiteit staan centraal. Ook Stadsklooster Leeuwarden heeft geen eucharistische ecclesiologie; de liturgische invulling is onduidelijk; de band met de lokale gemeente is sterk, evenals de cultureel-maatschappelijke poot van het project.

Afsluiting
Nog even terug naar het begin: de uitspraak van Tomás Halík:

Ik ben ervan overtuigd dat niet de territoriale parochies, maar vooral de centra van spiritualiteit en geestelijke begeleiding de belangrijkste brandpunten van het christendom zullen zijn in de namiddag van zijn bestaan.

Ik ben het daar geheel mee eens en hoop met dit artikel een kleine bijdrage te hebben geleverd aan de theologische en ecclesiologische invulling van deze overtuiging. Maar ik zeg erbij: de kerk inrichten als een klooster is geen tovermiddel. Er is geen magic stic waarmee je de kwijnende situatie van de kerk kunt veranderen. Wel kan het in de namiddag van het christendom, als het avond wordt, een teken van hoop zijn op een nieuwe dag, zoals Tomás Halík in de slotalinea van zijn boek schrijft: ‘Ik heb dit boek De namiddag van het christendom genoemd. Suggereert de term namiddag niet de nabijheid van de avond, de teloorgang en de dood? Mijn antwoord is: in het bijbels concept van de tijd begint een nieuwe dag met de avond. Laten we niet het moment missen, waarop de eerste ster aan de avondhemel verschijnt’.
___

Hans Kronenburg is emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland.
___

Bovenstaand artikel is met toestemming van de uitgever overgenomen uit het in december 2024 verschenen boek Knielen in kerk en klooster.

(Visited 127 times, 8 visits today)
Sluiten