Het recent verschenen boek Een beetje monnik van Charles van Leeuwen (en met tekeningen van Davide Meindersma) is een bundel essays over wat een klooster voor je kan betekenen. De auteur richt de aandacht niet op de kloosters zelf, maar op de mensen rondom. Aan de hand van twintig cadeaus die hij van monniken kreeg, belicht hij kloosterthema’s als eenvoud, handwerk, meditatie, barmhartigheid en kloosterbier. Hieronder het artikel ‘Goddelijke stemvorken’ uit deze bundel.
Door: Charles van Leeuwen | Foto: Pixabay
Ze komen uit de nalatenschap van broeder Benjamin: twee zilveren stemvorken. Een paar Hebreeuwse woorden staan erin gegraveerd: ehyeh asher ehyeh, ik ben die ik ben, een van de namen van de Eeuwige. Omdat niemand de stemvorken wilde hebben, kreeg ik ze. Benjamin was een dierbare vriend, het was fijn zoiets persoonlijks van hem te erven.
Ik had wel eens een meditatie meegemaakt waar hij de stemvorken gebruikte, daarom legde ik ze eerbiedig op mijn meditatietafeltje. Daar lagen ze een tijdje stil te schitteren, tot ik ze zelf begon te gebruiken. Aanvankelijk schuchter, maar steeds rustiger en vanzelfsprekender, alsof dit ritueel al lang bij mij hoorde. Gdddiiiiiiiiiinnng. Ik sla de stemvorken aan en onderga hun warme, zachte, rustgevende klank. Hun diepe trilling omhult me en neemt me op, even de stilte in, even de eeuwigheid in. Mijn stille tijd begint met een metalen kwinkslag en aandachtig luisteren naar de Eeuwige. Ik ben
die ik ben.
Soms zijn er dingen die een bijzondere dimensie aan je leven toevoegen. Die je toevallig ontvangt of ontdekt en daarna niet meer zou willen missen. De goddelijke stemvorken zijn van die categorie. Welbeschouwd zijn veel dingen uit het klooster van die categorie. Omvormend en niet meer weg te denken.
Het begon ooit als een soort verliefdheid. Er was iets in kloosters dat me onweerstaanbaar aantrok. De uitstraling van monniken in pijen. Hun manier van spreken. De kloostergebouwen zelf. Wat me precies aantrok, is moeilijk te zeggen. Alles leek mooi en spannend. Er waren de loktonen van het Gregoriaans. Er was de lokroep van het scriptorium. Er was de romantiek van een leven binnen de muren, in oude gebouwen en ouderwetse gewaden. Zeker trok me het dagritme, dat door feestelijk klokgelui werd gedicteerd en niet door de piepjes van wekker, prikklok en radio. Ik ontdekte een diepe weerzin in mij tegen een doorsnee bestaan, de levenslange veroordeling tot kostwinnerschap en mediaterreur. Maar ook een verlangen, diep verlangen naar een andere manier van leven en werken, een andere vorm van menswording. Het klooster stond symbool voor dat andere leven, die andere wereld die niet benauwd en besloten was, maar een ruime, heerlijke aandachtruimte aanreikte. Er lonkte in kloosters uitbundige levenswijsheid en levensvrijheid.
Het was in veel opzichten als een verliefdheid: met haar innerlijk gesprek en ongericht verlangen, haar verleidingen en confrontaties, onzekerheid en wanhoop. Ze groeide uit tot een passie die me lang in de greep hield. Jaren achtereen bezocht ik kloosters, veel kloosters, zonder precies te weten wat ik er zocht en vond. Was dit roeping? Wilde ik intreden? Werd ik gedreven door religieuze hunkering? Ging het om vriendschap met de monniken? Of waren het alternatieve vakanties, rustweken, studieweken, vluchtweken? Het is moeilijk een antwoord op die vragen te geven, want al die aspecten waren er. In eerste instantie bracht de passie mij in het klooster, in tweede instantie bracht ze het klooster bij mij thuis.
Want op een gegeven moment werd de passie minder, of misschien moet ik zeggen: anders. Het kloosterverlangen maakte zich los van de omgeving en begon zich te hechten aan bepaalde dingen in mijn omgeving. Voorwerpen die uit het klooster kwamen of eraan herinnerden. Kloosterkado’s. Meubels, boeken en snuisterijen die een kloosterlijk gevoel opriepen… en een eigen monastieke betekenis aan mijn leven gaven. Ze voegden er nieuwe dimensies aan toe, van stilte, spiritualiteit, vriendschap en traditie. Ze brachten taal en vormen in. Eenvoud, ritme en lofzang. Ze gaven uitdrukking aan soms woordeloos zoeken en vreugdevol vinden. Ze brachten in mij iets teweeg van wat je misschien monastieke menswording zou kunnen noemen: ze riepen de monnik in mij tot leven.
Ook de kloostervriendschap verliet de ommuring van het klooster en begon zich te bedienen van nieuwe vormen. Ik ontving brieven, boeken, opdrachten, korte bezoekjes. Het was fijn broeders en zusters buiten hun kloosterlijke habitat te ontmoeten, meer naturel, meer als gewone mensen. Het kwam de vriendschap en gelijkwaardigheid ten goede en leidde tot verrassende ontmoetingen.
Dan was er nog iets anders dat zich aandiende en waarvan ik het bestaan niet had bevroed: kloosterpijn. Pijn allereerst om bepaalde burgerlijke compromissen. Het kloosterleven ontpopte zich meer en meer als een keurig ingekaderd leven, met zijn eigen regeltjes en taboes, zijn eigen zin en onzin, zijn eigen orde en begrenzing. Ik merkte dat ik me er begon te vervelen: was dit nu een leven dat geheel in het teken stond van de eeuwigheid, van het spirituele avontuur? Was dit een leven van voortdurend waakzaam zijn, van niet aflatende religieuze scherpte, van telkens opnieuw uitgedaagd worden? Daarvoor leek het te braaf en te ingekapseld. Een ander
soort pijn was om de kloostergebouwen die leegstonden. Om de gemeenschappen die niet evenwichtig uitgroeiden. Om de mensen die zich niet ten volle ontplooiden, die stagneerden, vervlakten, vluchtten. Pijn om conflicten en lege plekken in het koor, om ontaarding en misbruik. Zo intens als ik had kunnen genieten van de grote kloosteridealen en zo verliefd als ik was geweest op prachtige kloostermensen, zo verdrietig onderging ik het monastieke tekort dat ik overal zag en meevoelde.
De kloosterpijn, de kloostervriendschap en het kloosterverlangen misten hun uitwerking niet op mijn eigen monastieke zoeken. Het werd een tegenbeweging, anders, kleinschaliger, opener en vrijer dan bij de klassieke monniken. Ik heb geen grote kloosterkerk, maar wel een stille stoel. Geen zwaar getijdenwerk, maar wel een
vast moment voor meditatie. Geen stevig klokgelui, maar wel een zacht meetrillen met de goddelijke stemvorken. Wat doe je met rituelen thuis en hoever ga je erin? Hoe vind je stilte en markeer je die? Kloosterlijke attributen helpen mij bij het aarden van mijn
leven in stilte en eenvoud. Zo licht als mogelijk, erg moeilijk hoeft dat trouwens niet te zijn. ‘Luister’, zei Benjamin ooit met een glimlach. En hij hield de goddelijke stemvorken dicht langs mijn oren, speels, subtiel en stevig tegelijk.
Charles van Leeuwen is docent, schrijver, auteur en nog veel meer, maar hij is ook een bezoeker en vriend van de abdij van Egmond. De bundel Een beetje monnik verscheen recent als supplement van het Benedictijns Tijdschrift. Geen abonnee en toch geïnteresseerd? Bestel dit boek (€ 22,50) dan via https://www.kloosterboekwinkelwittem.nl/694921.